Feuilleton deel 12
Amsterdam
Aan het eind van de volgende dag, aangekomen in Amsterdam, werden we ontscheept. Moe, smerig, hongerig en uitgedroogd. Veel waren zo zwart als roet, net als wij. Anderen zaten onder de modder. Blijkbaar hadden ze in een lege aardappelschuit gezeten. Maar allemaal stonken we waar we stonden.
Ik keek om me heen. We stonden op de kade aan het IJ. Het lag vol met sleepboten, rijnaken, lichters, Duitse marineschepen, en de kaden waren net als in Rotterdam door de moffen opgeblazen. Er lagen kranen in het water, hele stukken kade waren in het water gestort. Het was een troosteloze bende.
We werden ondergebracht in de loodsen van de KNSM waar wat stro op de grond lag en we een paar hompen brood met kaas kregen en warm drinken. De loods was niet berekend op zoveel mensen. De enige wc was binnen de kortste keren verstopt. En als ik verstopt zeg bedoel ik ook verstopt. De stront torende boven de bril uit. Men was inmiddels op de grond gaan poepen en daar waren de tegeltjes al bijna niet meer te zien. De stank was niet te harden. Walgend kwam ik de wc uit en bij de paar kranen was het een enorme drukte om je een beetje te kunnen wassen. Sommigen zagen zelfs kans om zich even snel te scheren. Met wat eten en drinken in onze maag zochten we een plekje in de overvolle loods voor de nacht.
Ontsnappen was ook hier niet mogelijk. Bij de ingang van de loods stonden wachters met geweren opgesteld en de loodsen lagen op een eiland in het IJ.
‘Hoe zou het met Henkie gegaan zijn?’ vroeg ik.
‘Ik denk dat hij het beter heeft dan wij, jongens,’ antwoordde Kees. ‘Goed verzorgd door een paar mooie boerenmeiden. Fijn dat we hem van boord hebben gekregen. Wat was dat jong ziek.’
Ik knikte en zag het beeld voor me. Een lekker warm bed. Droge kleren. Daar zou ik nu heel wat voor over hebben.
‘Laten we maar proberen te slapen. Wie weet wat er morgen op het programma staat.’
Ik viel, ondanks de drukte en het rumoer in de overvolle loods, als een blok in slaap.
Over het IJsselmeer
‘Aufstehen! Aufstehen!’ klonk het vroeg in de morgen. Met pijn in mijn hele lijf schrok ik wakker. De nachtmerrie ging verder. Eten was er niet, maar de bewakers stonden ons wel toe om wat water te drinken. Aan het eind van de middag moesten we ons weer buiten opstellen.
Het was duidelijk dat ook het humeur van de soldaten er niet beter op was geworden. De aanhoudende kou en regen zal hierbij zeker meegespeeld hebben. Het waren over het algemeen genomen al niet de meest vriendelijke mensen, maar nu waren ze zonder uitzondering schofterig. De ontruiming van de loods ging hen niet snel genoeg, en onder het schreeuwen van: ‘RAUS! RAUS!’ werden we als honden de loods uitgetrapt. Johan was één van de ongelukkigen die met de punt van een soldatenlaars een schop tegen zijn achterwerk kreeg.
‘Hé makker, rustig aan,’ riep Kees tegen de schopper die hem direct met een vuistslag tegen de grond sloeg. Kees sprong overeind, maar voordat hij iets doms kon doen, pakte ik mijn vriend bij de arm en sleurde hem samen met Johan weg.
‘Kom Kees, gewoon je mond houden. We moeten niet te veel opvallen.’
Ik zag dat we weer naar de schepen werden gestuurd. ‘Nee, niet weer bootje varen,’ zei Kees, met een van pijn vertrokken gezicht. Aan de rechterkant was het onder zijn oog al flink gezwollen.
‘Gaat het Rooie?’ vroeg ik. Hij knikte stoer: ‘Tuurlijk joh, mijn zusje slaat harder.’
‘Hoe is het met jou, Johan?’ vroeg ik mijn andere reisgenoot, waar de tranen in de ogen stonden.
‘Het gaat wel,’ klonk het benepen, ‘laten we maar doorlopen.’
Dit keer moesten we afdalen in een rijnaak. Uit het luik steeg een walgelijke stank op. Ondanks het harde optreden van de soldaten, was het gevloek en gescheld van de mannen niet van de lucht. Een man die in de ogen van de soldaat bovenaan de trap al te brutaal was, werd vastgepakt en in het ruim gegooid. Wonderwel bleek hij er alleen een pijnlijke schouder aan overgehouden te hebben.
+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++
Het KNSM schiereiland in het IJ, werd in de oorlog gebruikt als interneringskamp en tijdelijke opvang van de opgepakte Rotterdamse mannen. De Engelsen hebben het eiland meerdere keren gebombardeerd, waardoor diverse loodsen, kranen, treinsporen, kades en schepen als puin op en rond het eiland lagen. In de nog (redelijk) intacte loodsen werden de mannen ondergebracht. Na de oorlog werden NSB’ers, collaborateurs, en andere foute Nederlanders daar onder onmenselijke omstandigheden geïnterneerd.
foto: foto van haven 1944