Feuilleton deel 24

 

‘Hé jongens, hier in de hoek, een kraan!’ De hele meute stormde erop af. Rustig, rustig… er is genoeg voor iedereen,’ riep de ontdekker van het kostbare vocht. Hij had al flink gedronken en stak nu zijn hoofd onder het stromende water. Een paar stevige knapen trokken hem onder de kraan vandaan.

Straks wassen, eerst drinken maat, we sterven allemaal van de dorst.’ Er ontstond een gedrang van jewelste om bij de kraan te kunnen komen. ‘Mensen, laten we het een beetje beschaafd houden.’ riep een wat oudere man, ‘pak je mok als je die hebt en vorm een rij. Iedereen komt aan de beurt.’

Zijn geroep haalde niets uit en hier en daar werd al gevochten. Hoofdschuddend liep de man terug naar zijn nieuwe slaapplek om zijn mok te halen: ‘Stelletje beesten,’ mopperde hij. Ik begreep het wel. We stikten allemaal van de dorst. We lagen allemaal op ons nieuw verworven plekje toen de andere dwangarbeiders terugkwamen. Het was net zo’n haveloos stelletje als wij. Ze sloften, onder de klei en doorwaternat, de loods in om te ontdekken dat ze gezelschap hadden gekregen. Al snel klonk gevloek en gefoeter. ‘Wie heeft mijn spullen gejat…?’ en: ‘Waarom lig jij op mijn plek? Sodemieter op man!’ Maar het viertal dieven uit onze groep voelde zich sterk en stonden als één man op. ‘Hadden jullie wat?’ Ze namen de bokshouding aan: ‘Kom maar op dan!’

De bestolen werkers deinsden terug. Een kort gedrongen mannetje, liep resoluut naar het viertal toe: ‘Geef die spullen terug en zoek een eigen plekje in de loods. Hij is groot genoeg,’ sprak hij. De natuurlijke autoriteit van de man imponeerde duidelijk het viertal. Wat onzeker vroeg er één: ‘Wie ben jij dan wel, vader?’ De man stapte op hem af en vlak voor hem siste hij: ‘Ik ben Henk, loodsbaas van deze tent. Je mag me Baas noemen of Henk. Het is de bedoeling dat je naar me luistert. De mof heeft mij aangesteld om hier de boel een beetje te regelen, en dat betekent dat je doet wat ik zeg. Vergis je niet: één woordje naar Brutus bij de deur en je krijgt klappen. Dus doe wat ik zeg.’ Schoorvoetend gaven de man en zijn maten de geroofde spullen en plekken terug en zochten een nieuwe slaapplaats. Toen de rust was weergekeerd nam Henk opnieuw het woord. ‘Oké, nieuwelingen. Kom even allemaal hierheen.’ In een grote kring gingen we om hem heen staan.

‘Luister allemaal goed. Ten eerste: noem Brutus nooit Brutus als hij het kan horen, want hij maakt gehakt van je. Brutus is de Lagerführer, we weten niet hoe hij heet, wij noemen hem zo, omdat… nou ja, dat zal je snel genoeg ervaren. Maar als hij iets beveelt spring je in de houding met je pink op je broeknaad, en kijk hem in vredesnaam nooit direct aan. Hij heeft geen excuus nodig om je verrot te slaan. Hij vraagt, jij springt in de houding, zegt: “Jawohl, Herr Wachmeister” en doet wat hij zegt. Dat geldt trouwens voor elke mof, maar ze zijn niet allemaal zo’n schoft als Brutus. Duidelijk?’Er klonk instemmend gemompel.‘Oké, ten tweede: In de loods luister je naar mij. Ik zorg zo goed mogelijk dat de dingen hier geregeld zijn. Dat lukt alleen als je ook gewoon doet wat ik zeg. Voor mij hoef je niet in de houding te springen, maar waag het niet om de spot met me te drijven. De meesten van ons zijn hier al wat langer en kennen het klappen van de zweep.’‘Baas…?’ vroeg iemand van de nieuwelingen.‘Even mond houden en luisteren,’ vervolgde Henk, ‘straks kunnen jullie vragen stellen.Goed, ten derde. We zijn hier om alle rotklusjes voor de moffen te doen. Op dit moment zijn we rond Schüttorf tankgrachten aan het graven. De moffen zijn strontzenuwachtig omdat de Tommies eraan komen. Je begrijpt dat het heel erg moet lijken of we ons uiterste best doen. We hebben nauwelijks scheppen en ze willen ook nog wel eens afbreken als je begrijpt wat ik bedoel. Pas goed op, want als ze het idee hebben dat je niet je best doet of dat je de boel saboteert, krijg je op je donder. Val je teveel op, dan sturen ze je naar een strafkamp. En vergis je niet, dat wil je niet meemaken.’Hij keek naar de vraagsteller.‘Vragen?’‘Baas, hoe zit het met eten? Ik sterf van de honger.’‘Je zult nog even geduld moeten hebben, knul. ‘s Morgens krijg je twee stukken brood, meestal met wat worst of kaas, soms met wat boter. Bewaar wat voor de middag, want op de werkplek krijg je alleen een kom waterige soep met een verdwaald stukje kool. ’s Avonds weer brood en soms wat warm eten. Af en toe is er pap, maar stel je daar ook niet teveel van voor. Bij het graven zitten we soms aan de rand van een boerenveld. Als je kans hebt jat dan wat achtergebleven aardappelen van het land, dan poffen we die ’s avond op de kachel. Zorg alleen dat je niet gezien wordt. Niet bij het jatten en niet ’s avonds bij het poffen. De eerste keer krijg je ongenadig op je donder. Dat is het nog wel waard. Maar de tweede keer als ze je snappen met aardappels jatten, sturen ze je naar het AZ. De jongens die daarvan terugkomen noemen we de wandelende lijken. Als ze al terugkomen.’‘Baas, wat is het AZ?’ vroeg er één uit de groep.Het gezicht van Henk betrok: ‘Het AZ is een strafkamp van de Gestapo, daarmee vergeleken is het hier de hemel op aarde. Ze noemen het een heropvoedingskamp, een ‘Arbeitserziehungslager’. Jongens die vluchten, de boel saboteren, wat jatten, of gewoon bijvoorbeeld niet hard genoeg werken in de ogen van onze beulen worden daarheen gebracht. Ik heb grote sterke mannen helemaal kapot terug zien komen. Je krijgt ze niet meer aan de praat. Soms laten ze wat los over de verschrikkingen die ze daar hebben meegemaakt, maar meestal lopen ze als een levende dode rond. Echt, daar moet je niet terechtkomen. De broertjes Van Genderen zijn daar geweest. Ze werkten bij ons in de groep. Probeerden te vluchten tijdens de rit terug naar de loods. Ze hadden een goed moment uitgekozen en werden pas tijdens het avondappèl gemist.De klopjacht met honden haalde niets uit. Maar ze werden door een boer gesnapt bij het roven van kleding bij zijn boerderij. De boer hield ze met zijn hagelgeweer onder schot tot de veldwachter kwam die hen heeft overgedragen aan de Gestapo.Het verhaal van hun gevangenneming heeft de jongste van de twee op een gegeven moment met ons gedeeld. Wat ze is overkomen in het AZ hebben ze geen woord over kunnen loslaten.’Henk was even stil, schudde zijn hoofd. ‘Er gaan verhalen de ronde. Het is daar verschrikkelijk. Meer dan verschrikkelijk.’

 

+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++

 

Het Arbeitserziehungslager komt hier voor het eerst ter sprake. Het strafkamp voor ongehoorzame, vluchtende, of ‘luie’ dwangarbeiders. Het waren concentratiekampen waar de Gestapo en sadistische bewakers deze arbeiders moesten heropvoeden. Wat gepaard ging met geweld, marteling en verhongering. Later hierover meer. Hier en daar weef ik wat luchtigs door het verhaal. In mijn familie zal een glimlach op het gezicht van de lezers verschijnen als Henk de ‘loodsbaas’ hier verschijnt. Henk is een verzonnen man die staat voor de zelfbenoemde, of door hogerhand aangewezen mannen die aanspreekpunt waren voor een groep dwangarbeiders. Mijn ome Henk de Kleijn was loodsbaas in de Rotterdamse haven. Een kleine man, maar een echte baas. Regelmatig trakteerde hij ons vroeger op cashewnoten of timmerhout voor vakantiehuisjes die ‘van de vrachtwagen waren gevallen.’ Toen kon dat en werd een oogje dichtgeknepen. ‘Men zal de dorsende os niet muilbanden’ is het gezegde. Ome Henk was te jong om meegenomen te worden bij de razzia. Een paar jaar later was hij wel de klos, en moest naar Indonesië. Ook hij kon zeer beperkt vertellen over zijn oorlogservaringen aldaar.

 

foto: dwangarbeiders graven een tankgracht