Feuilleton deel 34

 

‘Rustig lopen, rustig lopen anders vallen we op. Pas als we helemaal uit zicht zijn gaan we rennen,’ zei Kees. Het was geen dicht bos, slechts wat hoge begroeiing en wat bomen langs de landerijen. ‘We moeten zorgen dat we een flink eind op weg zijn voor we ergens gaan schuilen. We blijven nu op het pad, het is veel te verdacht als we door het groen sluipen.’

Ik stond stijf van de adrenaline. ‘Goed Kees, dat is denk ik het slimst.’

Zwijgend liepen we weg van de plek des onheils. Het pad was die morgen al veel gebruikt, dus onze voetstappen zouden niet opvallen. We bleven, zij het op veilige afstand, in het zicht van het spoor. Na een paar uur kwamen we langs een verlaten, uitgebrande boerderij. Van het woonhuis was niet veel over, maar de stal was nog redelijk intact. We doorzochten alles. Helaas niets eetbaars, maar in de stal was nog flink wat stro en oude rommel om ons comfortabel te verschuilen tot het donker zou worden. Het vieze stro op ons lijf verwisselden we voor het schone wat we daar vonden. Samen met wat lappen en oude gordijnen die we vonden, maakten we wat bescherming voor de kou. Een vuur durfden we niet te maken, maar zo’n overvloed aan stro was een luxe. Het lukte zelfs om die middag een paar uurtjes te slapen. Waarschijnlijk was het niet lang geleden dat de boerderij getroffen was, anders was hij allang leeggeroofd geweest. Een aantal keren hoorden we het geratel van passerende karren over de keien van de weg. Opgelucht haalden we adem als er niet werd gestopt.

‘Zullen we wat van het eten nemen en zo op weg gaan?’ stelde ik voor toen het donker werd. Kees knikte en we pakten alles wat we aan brood en kaas hadden en verdeelden het. De helft ging terug in onze zakken. Hij zei: ‘We zullen morgen ergens iets moeten jatten. Misschien kunnen we zondag gaan bietsen, maar op werkdagen is dat veel te link. Op het land kunnen we misschien nog wel wat spul vinden wat bij de oogst over het hoofd is gezien.’

Kees keek me ernstig aan: ‘We moeten even wat afspreken,’ zei hij. ‘Wat doen we als één van ons gepakt wordt?’

Ik hoefde daar niet lang over na te denken: ‘Wat mij betreft, gaat de ander gewoon door als het kan. Laten we dan de families thuis inlichten dat het met de achterblijver goed gaat. Ze hoeven zich daar niet onnodig ongerust te maken. Ook de ouders van Johan inlichten trouwens.’

‘Afgesproken, ik denk trouwens dat Johan wel kans ziet om wat naar huis te schrijven.’

Het was die nacht aardedonker. We moesten aannemen dat de weg waar we over liepen evenwijdig aan het spoor lag, want we zagen geen hand voor ogen. Regelmatig vlogen de bommenwerpers over onze hoofden. Op weg naar Berlijn en de andere grote steden. Er was een constant dof gedreun op de achtergrond. Soms zagen we de flitsen van de vallende bommen en er was een vage rode gloed in de verte, waarschijnlijk van een brandende stad, in de richting waarin we liepen.

‘Dat moet Osnabrück wel zijn. We gaan de goede kant op,’ zei Kees. ‘Hoe gaat het makker?’

‘Het gaat Kees, ik voel mijn benen niet meer, maar ze doen het nog.’

‘Misschien moeten we even pauzeren, als we ergens kunnen schuilen.’

‘Wat mij betreft lopen we door Kees, als ik nu ga zitten, kom ik niet meer overeind.’

‘Oké, ik kan ook nog wel door. Laat maar weten als het niet meer gaat.’

Vaag zagen we de contouren van wat bebouwing aan de kant van de weg. We liepen een plaatsje in. ‘Linke soep Kees,’ fluisterde ik, ‘als we hier een mof tegen het lijf lopen, zo midden in de nacht, zijn we de sigaar.’

Er was echter geen kip op straat en een paar honderd meter verder liepen we weer tussen de landerijen. Nog steeds in de richting van de rode gloed.

Het begon al wat licht te worden toen we besloten iets op te zoeken om te schuilen en te rusten. We maakten de beste kans bij een boerderij of een verlaten huis. Dat bleek nog niet zo makkelijk. Het werd lichter en lichter. Gelukkig was het droog geworden in de loop van de nacht.

Kees keek om zich heen. ‘Ik denk dat we ons ergens in de openlucht moeten verstoppen. Het is wat minder koud dan gisteren. Laten we naar dat groepje bomen gaan en kijken of we ons daar schuil kunnen houden. Morgen is het zondag, dan zijn er wat minder controles en valt het ook niet zo op dat we aan de wandel zijn.

 

+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++