Feuilleton deel 18

 

‘ZUSCHAUEN!’

Bij het appèl de volgende ochtend bleken er SS’ers aanwezig te zijn. In de rijen ging het gerucht dat er een Duitse soldaat was gedood of gewond geraakt door een mes van een gevangene. Een ander vertelde weer dat er drie jongens waren gesnapt die wilden vluchten. Weer een ander wist te vertellen dat er zoveel mannen waren ontsnapt dat de Duitsers drie jongens willekeurig hadden aangewezen en ze als voorbeeld wilden stellen. Het laatste leek het waarschijnlijkst.

Het tellen bij het appèl leek eeuwen te duren. Spanning hing in de lucht. Na een poos kwamen leden van de SS uit hun verblijf en vanuit diverse groepen werden jongens meegesleurd naar het open terrein achter de barakken. Ik schuifelde wat naar achter toen de soldaten langs onze groep kwamen, maar dat werd gezien en een soldaat greep me in mijn kraag en sleurde me mee.

In het midden van het terrein was een grote kuil gegraven. Drie scheppen staken nog in de verse hoop aarde naast het gat. Een meter of vijf van de kuil vandaan stonden acht soldaten in een keurige lijn, geweer aan de schouder. Koude rillingen liepen over mijn lijf.

Rechts van ons kwam een groep militairen met in hun midden de drie jongens aangemarcheerd. De soldaten hielden halt voor een SS-commandant en gaven hem de Hitlergroet. De SS’er wees één van de jongens aan, die vervolgens werd meegenomen naar de rand van de kuil.

Fier keek de jongeman zijn scherprechters aan. Waarom had hij geen blinddoek? Was dat eigen keus? Was dat voor ons bedoeld? Wij die gespaard bleven? Moesten we de jongens in de ogen kijken, terwijl het leven uit ze werd geschoten? Moesten we onze overheersers dankbaar zijn dat ze ons spaarden?

Ik had het gevoel dat de jongeman ook naar mij keek. Me zonder woorden leek te vragen: ‘Doe iets! Pik het niet! Zeg wat! SCHREEUW HET UIT!’

Maar ik bleef stil, zoals ieder van ons stil bleef. Weerloos. Onmachtig. Niet in staat me te verroeren of geluid te maken.

Ik staarde naar de acht soldaten. Ook nog jongens. Geweer gericht op het niet te missen doel.

Naast ons soldaten met strakke koppen. Hielden ons met mitrailleurs onder schot.

Ik kon het niet meer aanzien, sloot mijn ogen en liet mijn hoofd hangen. Om mij heen hoorde ik het Onze Vader prevelen.

‘ZUSCHAUEN,’ schreeuwde de SS-officier die de leiding had. Hij haalde zijn pistool uit het holster en richtte het op ons. ‘ZUSCHAUEN… DU WIRST ZUSCHAUEN!’

De officier draaide zich om naar de jongen, richtte zijn pistool naar de hemel, riep: ‘ACHTUNG!,’ en loste het schot voor het vuurpeloton om het vonnis te voltrekken.

‘Leve de koningin,’ riep de knul net voordat de schoten klonken. De arme drommel zakte als een slappe pop in elkaar.

‘Vuile schoften,’ siste er iemand naast me. Ik hoorde andere jongens en mannen snikken en beloofde mezelf dit moment nooit te vergeten.

De tweede jongen werd naar voren gesleept tussen twee soldaten, niet meer in staat om zelf te lopen. Ze zetten hem op zijn voeten naast zijn dode voorganger. Ik zag dat ze hem wel een blinddoek omdeden. Waarschijnlijk had de eerste jongen die dus geweigerd.

‘MAMMA, MAMMA,’ brulde hij aan één stuk, terwijl de soldaten zich terugtrokken.

Daar stond hij. In totale eenzaamheid. ‘MAMMA, MAMMA!’ Ik voelde me een lafaard, ook al wist ik dat ik niets kon doen om hem te redden. Daar ging de arm met het pistool van de officier al omhoog. Hij draaide zich naar ons om, uitdagend. Durf eens! leek hij te zeggen. Maar wij stonden daar maar. ‘MAMMA, MAMMA.’

Een schot. Het salvo van het peloton. De plotselinge stilte.

De derde jongeman liep met de soldaten mee als een mak schaap. Hij keek wezenloos voor zich uit, het onherroepelijke van zijn lot accepterend zonder protest. Een soldaat bond hem zijn blinddoek voor. Ik moest iets doen. Dit kan toch niet zomaar! dacht ik. Ik keek naar mijn mede-Rotterdammers. De meesten hadden hun blik strak naar voren gericht. Anderen keken vol ongeloof om zich heen. Dat we dit lieten gebeuren, dat kon niet, we moesten iets doen. Maar we deden niets. Konden niets. Lamgeslagen.

Het schot. Het salvo.

Dit is je lot als je niet luistert. De officier liet hooghartig zijn blik over de groep gaan. Wees willekeurig drie mannen aan. Een schok ging door de groep. Soldaten namen de mannen mee naar de executieplaats om de jongens te begraven. Ook nu werden we gedwongen te blijven kijken: ‘ZUSCHAUEN!’

Terug van de fusilladeplaats gekomen vroeg Kees: ‘Wat is er gebeurd joh?’

Johan zag mijn gezicht: ‘Gaat het?’ vroeg hij bezorgd.

Ik schudde slechts mijn hoofd. Ik kon er niet over praten, zoals veel van de jongens die getuige moesten zijn, bleek later. Zou ik er ooit over kunnen spreken? Het moest. Dit mocht niet vergeten worden. Hun moeders moesten het weten, de wereld moest het weten.

Maar ik kon niet spreken, toen niet, ooit misschien.

Kees ging op zoek naar iemand die er wel over wilde praten. Een jongen deed snikkend zijn verhaal. Met een strak gezicht en tranen in zijn ogen kwam Kees terug bij Johan en mij en legde, zonder woorden, zijn arm om mijn schouders. Johan, aan mijn andere zijde, volgde zijn voorbeeld en even bestond de wereld alleen uit ons drieën.

Ik voelde me leeg. Zwijgend trok ik me terug in een hoekje van onze barak.

 

+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++

 

Op 19 november 1944 worden de drie jonge mannen doorgeschoten.

Pieter Roodenburg 17 jaar

Adrianus van Dijk 23 jaar

Adrianus Antonius Beekmans 28 jaar

Na de oorlog zijn er pogingen gedaan om hun eigen gegraven graf te vinden. Uiteindelijk in 1956, bij bouwwerkzaamheden stuit men op stoffelijke resten van 5 mannen.

Een dag later, op 20 november worden namelijk nog twee mannen vermoord. Vader J.G. van den Bosch, 50 jaar, is zijn zoon Koos (Koossie) van den Bosch achterna gereisd. Koos is dan 17 jaar en een veelbelovend jeugdspeler van Feijenoord. Vader staat de 19e voor het hek en probeert contact te krijgen met zijn zoon. Dat lukt als de groep de volgende dag weer op transport gezet wordt. Vader roept zijn zoon en besluit mee te lopen naar de treinen. Op een gegeven moment proberen ze samen te vluchten. Koos vlucht echter niet richting bos, en stuit op een groepje soldaten. Ze schieten hem ter plekke dood. Vader begint in te slaan op de Duitsers en wordt ook doodgeschoten.

Bij de opgravingen bleek Koos zijn Feijenoord sjaal nog om te hebben.

Piet en Dirk den Drijver, twee broers uit de Beverstraat, waarop de twee broers Ko en Sjaak Snijders uit dit verhaal gebaseerd zijn, waren getuigen van de fusillade van de drie.

Ook Bastiaan Diepenhorst vertelt hierover.

Interview met Dirk en Piet den Drijver, Reis van de razzia - Getuigenverhalen

Interview met Bastiaan Diepenhorst, Reis van de razzia - Getuigenverhalen

De meeste mannen maken slechts kort melding van de fusillade. Bastiaan Diepenhorst verteller iets uitgebreider over.

Interview met Jaap en Teddy Folst, Reis van de razzia - Getuigenverhalen

Jaap Folst vertelt over zijn vriend Koos die dus samen met zijn vader is doodgeschoten.

De 5 mannen zijn allen herbegraven in Loenen, het nationale ereveld.