Feuilleton deel 29
Sneeuw en luizen
De luizen hadden officieel gewonnen! Het tempo waarin deze kleine rotzakken zich voortplanten was uiteindelijk niet bij te houden. Hoofdluis, schaamluis, kleerluis, wandluis en weet ik veel welke luis, we hadden ze allemaal. We werden lek gebeten en de jeuk was onverdraaglijk. We hadden het opgegeven ze te bestrijden. Geen beginnen meer aan. Helemaal open gekrabbeld had ik mezelf. Natuurlijk ging dat ontsteken en zat ik op een gegeven moment onder de puisten. Ik was net een lopende krentenbol.
Brutus vond het een goed idee om ons op een morgen van deze diertjes te ontdoen. Althans, dat was de bedoeling. Buiten bij het ochtendappèl schreeuwde hij: ‘Entkleiden!’
We stonden tot over onze enkels in de verse sneeuw die in de nacht gevallen was. Verdwaasd keken we om ons heen. Wat was hiervan de bedoeling? Een paar waren zich al aan het uitkleden, die hadden dit nieuwe commando blijkbaar begrepen. Onder het uitdelen van stokslagen aan de mannen die voor hem stonden te dralen schreeuwde hij nogmaals: ‘Entkleiden, Schweinen!’
Nu begonnen we allen onze kleren uit te trekken.
‘Bis zum nackten Arsch!‘
De toekijkende bewakers hadden veel plezier. Ze wisten niet wat onze beul van plan was, want ze waren duidelijk verbaasd over deze nieuwe ontwikkeling. En nieuwsgierig keken ze wat er stond te gebeuren. Brutus wees met zijn knuppel naar de sneeuw.
‘Waschen, waschen!’
Een aantal pakten handen vol sneeuw en begonnen zich er driftig mee te wassen. We volgden hun voorbeeld. Al snel was de sneeuw vermengd met de blubber van het terrein. Het schuurde en was koud, deed pijn maar gaf ook verlichting. Pus en bloed stroomden uit mijn pukkelige huid, maar de koude sneeuw vermengd met het zand en de blubber was ook pijnlijk zalig tegen de jeuk. Iedereen was druk bezig met zichzelf, ik zag een aantal die schurend met hun rug over de wit-bruine bodem schoven. Dit tot groot plezier van Brutus en zijn trawanten. Een aantal kregen zelfs de slappe lach. Op een gegeven moment pakte ik, in navolging van wat ik om me heen zag, mijn kleren en begon ze op dezelfde manier te wassen. Steeds nieuwe plekjes zoekend waar nog wat verse sneeuw lag.
Toen de pret over was voor onze bewakers kregen we het bevel ons weer aan te kleden. Mijn huid gloeide en brandde. De wasbeurt haalde uiteindelijk niet veel uit. Er was meer voor nodig om die kleine donderstenen te verslaan. Maar goed, onze slavendrijvers hadden plezier aan ons beleefd. Wij begonnen die dag steenkoud, hoe ons vel dan ook gloeide, en met doorweekte kleding. Het was rond het vriespunt en onze kleren waren het ene moment stijf bevroren en het andere moment weer ontdooid en doornat.
Het zou een slechte dag worden voor velen van ons en de dagen erna steeg het ziektepercentage explosief. Veel zouden niet meer van bed komen. Natuurlijk deed Brutus zijn best om iedereen bij het ochtend appèl te krijgen. Maar toen bleek dat er een aantal stijf bevroren dood in hun bed lagen, moesten die buiten de loods in een rij gelegd worden om begraven te worden. Het waren met name de mannen en jongens die al ziek waren, dysenterie hadden, die het niet gehaald hadden.
Provisorisch werden er door ons kisten in elkaar gespijkerd en erna begroeven we onze overleden medegevangenen op het veldje achter de loods.
‘Leg ze maar naast de anderen, jongens,’ zei Henk, ‘zo dicht mogelijk tegen het hek en met hun gezicht naar het westen.’ Voor ons, de ‘november lichting’ zoals we vaak genoemd werden, was het de eerste keer dat we op deze plek kwamen. Ik schrok van het aantal graven. Simpele graven, een houten plank in de grond geslagen, met de datum van overlijden en naam van de overledene erin gekrast. Er was een jonge knul bij, waarvan niemand de naam kende. Bij hem kerfden we alleen de datum van overlijden in het hout. Ik bedacht me ineens dat ik van deze, bijna 500 man waarmee ik nu al weken werkte, alleen van mijn vriend Rooie Kees, Henk de Loodsbaas, Jim – de Sanitäter – van Woerkom en nog een paar jongens die ik gesproken had, de naam kende. Sommige mannen of jongens zag je altijd stil, in hun eentje werken of op bed zitten. Die hadden met niemand contact en kwijnden weg.
Het was niet zo dat we niets met elkaar deden. In de avond werd er soms gezongen, verhalen verteld, spelletjes gedaan, met zelfgemaakte dam- en schaakborden bijvoorbeeld. Maar niemand had echt de behoefte om over zichzelf of thuis te vertellen. Dat hield ieder voor zichzelf. Deed teveel pijn.
+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++
Het verhaal van het ongedierte kom je in alle verhalen tegen van de dwangarbeiders. Soms werden ze ontluisd, maar vaak ook niet. Het was een vreselijke plaag voor hen, daarnaast werden door de beestjes ook allerlei ziektes overgebracht. De term wandluis kende ik niet, maar dat bleek de naam te zijn die gebruikt werd voor bed wantsen. Officieel geen luizensoort. Ik had van al die pestkoppen foto's en dacht ze bij te voegen, maar kreeg acute kriebel over mijn hele lijf. Dat wil ik jullie niet aandoen. Je kan ze zelf opzoeken als je daar behoefte aan hebt. Ook de bulten en ellende die ze veroorzaken op de huid trouwens.