Feuilleton deel 30

 

Ik heb de laatste dagen steeds zo’n knagend gevoel in mijn buik. Natuurlijk, mijn maag schreeuwt om eten, een lekkere prak van moeder, met een stuk worst, gehakt of wat ook. Desnoods alleen een grote winterpeen. Goed, het was de laatste jaren ook geen vetpot geweest, honger kenden we inmiddels allemaal in Nederland, maar daar hadden we nog bonnen en soms een stukje vlees, boter of brood. De honger is constant aanwezig, het weinige eten dat we krijgen versterkt dat alleen maar.

Nee, wat ik bedoel, is heimwee. Vooral ’s avonds in bed doet het soms pijn, zo verlang ik naar huis. Naar pa en ma en m’n zusje. Ach, mijn moedertje. Ik zou wel even met m’n lange lijf bij haar willen wegkruipen. Even willen janken van ellende, daar is hier geen plaats voor. Ik wil weer op straat voetballen met mijn vrienden en lekker op zaterdag een laantje pikken. Over de Beijerlandselaan flaneren. Fluiten naar de meisjes. Of de nieuwste films zien in het Colosseum.

Ik druk met alle geweld die gevoelens weg, want ik denk dat ik er anders aan onderdoor ga. Voor deze gevoelens is geen plaats. Flink zijn, flink zijn! Soms hoor je wel eens iemand grienen in zijn bed. Maar zo’n jongen zie je achteruit gaan. Ik mag niet toegeven aan die gevoelens, ik moet hoop houden dat ik mijn familie snel weer zie. Hoop dat ze een grote bom op die smeerlap van een Hitler gooien. Iedereen zegt dat de oorlog nooit meer lang kan duren, maar elke dag is er één te veel.

 

Bomen zagen

Met het werk aan de tankgracht waren we op een plek gekomen waar veel bomen stonden. Er werd een aparte groep sterke jongens en mannen aangewezen, die de bomen moesten omzagen en de wortels uitgraven, dan kon de tankgracht verder worden uitgediept. Kees en ik hoorden bij de zaagploeg. Even was het fijn om wat anders te doen, maar het was ongelooflijk zwaar. Met zijn tweeën aan de grote trekzaag, zo bot dat je er met je kont op naar Keulen kon rijden. En dan de wortels uitgraven. Jongens, wat een werk.

Na dagen zagen en graven kon men weer verder met de gracht. Ik denk dat we tijdens dit werk opgevallen waren. Met nog een paar andere jongens en sterke mannen van de zaagploeg werden we de volgende dag apart gehouden. De Meister kwam ons hoogstpersoonlijk halen en gaf ons mee aan een groepje soldaten. Het bleek een wandeling naar het treinstation te zijn.

Er waren daar al meer dwangarbeiders verzameld. We kregen van de bewakers wat meer vrijheid dan we gewend waren en konden met de anderen wat verhalen uitwisselen.

Veel mannen kwamen uit Rotterdam, opgepakt op 10 en 11 november, maar er waren ook oudgedienden uit heel Nederland. Eerder meegevoerd of zich vrijwillig aangemeld. We hoorden van wat mannen uit Den Haag, dat er op 21 november bij hen ook een razzia geweest was. De oogst was niet zo groot als in Rotterdam, maar het ging volgens hen toch wel om een paar duizend man. We hoorden dat het in Den Haag, maar ook in Rotterdam en in de andere grote steden steeds erger met de honger was geworden. Ook was er totaal geen brandstof meer en waren al veel bomen ten prooi gevallen aan de kou lijdende bevolking. Maar ook meubels, tussendeuren in huis en de planken van de zolderverdieping verdwenen in de kachels. Er werd zelfs gezegd dat wij hier maar mazzel hadden. Geld, werk en eten, dat wilden ze daar ook wel. Ze moesten eens weten! Ja, werk genoeg, dat wel. De rest niet.

We werden ingeladen in de treinen en zaten weer eens knus bij elkaar. Gelukkig waren het personenwagons, zodat we naar buiten konden kijken. Wat een zorgzaam volk waren die moffen toch. Het eten net genoeg om niet van honger om te komen; je plekje in de trein groot genoeg om – met de nodige moeite – adem te halen; het werk zoveel dat je er net niet aan onderdoor ging. Voor de sterken althans. De zwakke broeders haalden het vaak niet.

Het was een reis met hindernissen. Uren stonden we stil voor Rheine. Daar hadden Britse bommenwerpers de baan onder handen genomen. Hele stukken rails, kapot en verbogen moesten vernieuwd worden. Een groep dwangarbeiders die daar gelegerd was, was ingezet om de bomkraters te dichten en de spoorbaan te herstellen. Het bleek een bont gezelschap van Nederlanders, Belgen, Russen, Kroaten en nog wat nationaliteiten te zijn. We werden de trein uitgejaagd om ze te helpen. Het was allemaal weer snel, snel en mond houden!

Onder het werken konden we toch voorzichtig wat smoezen met elkaar. Ik moest samen met een wat oudere man bielzen sjouwen en tijdens het lopen hadden we kans om wat gegevens uit te wisselen. Hij vertelde dat ze in Rheine de trein uitgejaagd waren en omdat niemand in Rheine wist wat men met ze aan moest, brachten ze hen in een schoolgebouw onder om later te beslissen. Blijkbaar had iemand die nacht een geweldig idee gekregen en moest de hele groep de volgende dag naar de markt in Rheine. Daar werden ze als koopwaar uitgestald. Van groot naar klein in een eindeloze rij. Boeren, winkeliers, andere ondernemers van plaatselijke bedrijven mochten langslopen en mannen uitkiezen. De rest, de groep die hier aan het werk was, werd ingezet bij het spoor. Dagelijks de vernielingen door de bombardementen aangericht repareren. Bomkraters vullen. Spoorstaven sjouwen. Bielzen vernieuwen. Het was verschrikkelijk zwaar werk en de volgende dag kon je weer opnieuw beginnen. Soms was het karwei net klaar en kwam er weer een squadron jagers die de werkplek onder vuur nam. Ook hier vielen aan de kant van de werkers door de aanval van de jagers gelukkig weinig slachtoffers.

Het eten was echter, zo vertelde hij, bij hen heel wat beter dan waar wij vandaan kwamen. Ze hadden regelmatig wat warms te eten in de avond en sliepen in zelf getimmerde houten britsen met een strozak. ’s Avonds konden ze zich wassen met zeep. Er lag zelfs naaigerei om zelf kleding te herstellen. Ook was er veel meer vrijheid. Ze waren dan wel als slaven verhandeld, maar niet als honden behandeld zoals wij. Er waren wel een paar rotzakken bij de bewakers, maar slaag kregen ze niet vaak. Alleen als iemand iets uitgevreten had, treuzelde of bijvoorbeeld niet op tijd klaarstond bij het appèl.

Hij wist te vertellen dat de mannen bij de winkeliers het zelfs redelijk goed hadden. ‘Die hebben meer te eten dan dat we het laatste jaar in Nederland hadden.’

Ik vertelde van Johan, die het waarschijnlijk ook veel beter had dan gemiddeld.

‘Tja, kwestie van mazzel hebben dus,’ zei hij.

We namen afscheid toen alles gerepareerd was. Het was niet moeilijk om de groepen te scheiden. Wij, de smerige, stinkende bende konden er zo uitgepikt worden.

 

+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++

 

Op 21 november 1944 werden ca. 7.000 Haagse jongens en mannen opgepakt en weggevoerd naar werkkampen in Duitsland. Deze razzia is bekend geworden onder de codenaam Operatie Sneeuwvlok. De mensen waren natuurlijk gewaarschuwd na de Rotterdamse razzia 10 dagen eerder. De vangst viel daarom flink tegen.

 

foto:

Afvoer van de slachtoffers van de grote razzia van 21 november 1944 over de Laan van Nieuw Oost-Indië in Den Haag.'