Feuilleton deel 41

 

Inspectie

Om twaalf uur ging de deur weer open. Weer was het: ‘Austreten’ en werden we getrakteerd op eenzelfde, keihard stuk brood. Nu met waterige koolsoep en een kan water voor de hele cel. Beide lauw. Hierna mocht er gepoept worden. Een aantal van ons hadden het niet uit kunnen houden tot dit moment. Ziek als ze waren hadden ze elkaar afgewisseld op de emmer in de cel. Daar was de stank niet te harden en er werd iemand aangewezen om de emmer te legen.

Verder kwamen we de cel niet uit en gedurende de dag werden er nog wat gevangenen bij gepropt. Nu was de ruimte zo beperkt dat we zoveel mogelijk moesten blijven staan. De zieken bleven half liggend tegen de muur hangen en wij wisselden elkaar af. Staan en dan een poosje tegen elkaar aanzittend, verhalen uitwisselend of proberen wat te slapen. Werken zat er blijkbaar niet in deze dag.

De nachtdienst bestond uit twee bewakers die ons elk uur wakker maakten door op de deuren te rammen. Het begon midden in de nacht. De deur werd opengesmeten. ‘Austreten!’

We strompelden over elkaar heen om naar buiten te komen.

‘Inspection!’

We vormden een rij en stonden stram in het gelid. Eén van de wachters, een SS'er, liep op zijn gemak voor ons langs en keek minachtend naar zijn weerloze slachtoffers. Bij de tweede man bleef hij staan. Nam hem van top tot teen op. Plotseling haalde hij vol uit. Sloeg de man in het gezicht met zijn vuist. Het gezicht van de man sprong open en hij bloedde als een rund. De Totenkopf ring van de wachter had zijn wang opengehaald. De bruut wees naar het open knoopsgat van het hemd van de arme drommel, waar hij een knoop miste.

‘Wo ist dein Knopf…?! Vagabund!’ Hij rukte één voor één de overige knopen van de mans smoezelige hemd af.

Hij ging de rij af. We misten allemaal knopen, hadden gaten in onze kleren en schoenen. Toch waren zijn slagen volkomen willekeurig. De één kreeg op zijn donder, de ander liep hij voorbij. En als je uitgekozen werd dan was een knoop missen een slag in het gezicht. Een veter niet gestrikt of missend was een slag met zijn stok. Je broek die afzakte omdat er geen riem meer aanzat om hem omhoog te houden; ook een slag met zijn stok.

Hij stond voor mij. Stilstaan! Stilstaan! Ik had gaten in mijn broek en in mijn shirt. Keek recht vooruit, net langs zijn hoofd. Niet aankijken, niet aankijken! Niets laten merken van je angst! Niet aankijken, niet aankijken!

Ik voelde als het ware al zijn vuist met doodskopring tegen mijn gezicht slaan en zette me een beetje schrap.

Hij stapte naar de volgende, die hij direct tegen de grond sloeg.

‘Aufstehen!’ schreeuwde hij tegen zijn slachtoffer. De man krabbelde overeind, wankelde op zijn benen en hield zich aan me vast om niet te vallen.

Blijf van me af man, straks pakt hij mij ook, dacht ik, maar hij was alweer verder gelopen.

Een poosje later was hij uitgeslagen en moesten we oefeningen doen.

‘Stehen… Liegen…!’Staan!... Liggen!... Staan!... Liggen!... en als je niet snel genoeg overeind kwam, een trap tegen je lende. Ik verbeet de pijn in mijn ribben van de afranseling van de vorige dag en deed de oefening zo goed mogelijk.

Daarna moesten we de cel weer in. Om mij heen klonk het gekerm van de gewonden.

Smerig nazi-monster!

Het ging de hele nacht zo door. Elk uur eruit. Inspectie, slaan, oefeningen. Ik hoorde van de mannen die al langer opgesloten waren, dat dit nieuw was. Tot deze nacht werden ze pas gewekt in de morgen als de bel klonk. Blijkbaar hadden de bewakers van de nachtdienst een verzetje nodig, of vonden om wat voor reden dan ook dat we straf verdiend hadden. Alsof dit ijskoude stenen hok, waar je je nauwelijks kon bewegen of ademen, geen straf genoeg was. De nachten erna werden we met rust gelaten.

 

+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++