Feuilleton deel 35

 

Hier lig ik dan in dat verdoemde land, mijn oren gespitst op elk geluid wat van de weg komt. Af en toe stoot ik Kees aan als zijn gesnurk te luidruchtig is. Bang dat we opgemerkt worden. Hoe doet hij dat toch? Hij draait zich om en slaapt. Ik lig maar te piekeren. Bang dat we gepakt worden. We hebben gezien wat het lot is van vluchters of contractbrekers zoals de mof het zo fraai noemt. Het minste is een pak slaag, maar meestal verdwijn je in een tuchtkamp, waar ze het nodig vinden je wel even op te voeden. Soms zagen we de jongens weken later terug, bijna onherkenbaar. Levende lijken noemden we ze, mager als een lat en met een doffe blik in de ogen. Soms zagen we ze nooit meer terug. Het was voor de meesten van ons genoeg reden om het maar uit je kop te laten om de benen te nemen. En nu liggen we hier, gevlucht. Ik voel me als opgejaagd wild, wat elk moment door de jager kan worden opgemerkt. We zijn weerloos en aan hun grillen overgeleverd. We hebben inmiddels geleerd om alles gelaten over ons heen te laten komen. Als een hond die door zijn baas met een stok wordt geslagen. Alleen in elkaar krimpen en accepteren.

Bij sommigen is er een soort gevoelloosheid en dofheid gekomen. Het kan ze niet meer schelen. Doe maar wat je wilt met me.

Maar ik ben bang. Bang dat we opgepakt worden. Bang voor de pijn van hun slaan en schoppen. Bang dat ze me een kogel door mijn kop jagen. Bang dat ik mijn moeder, mijn vader en mijn zusje nooit meer zal zien. Ik ben geen held. Ik kan het niet. Opstaan tegen het onrecht. Opstaan als iemand onterecht wordt geslagen of vermoord. Ik kan zelfs geen woord uitbrengen, geen beweging maken. Bang dat ik hetzelfde lot moet ondergaan.

 

Eten!

‘Wakker worden slaapkop, er is volk op de weg!’ fluisterde Kees in mijn oor. Hij had zijn hand over mijn mond gedaan en gebaarde stil te zijn. Ik dacht: Slaapkop? Ik heb misschien een uurtje geslapen!

Op de weg hoorden we het gelal van dronken gasten.

‘Ik ben wat dichterbij geslopen. Er is een heel nest SS’ers op pad. Kennelijk hebben ze ergens een drankvoorraad soldaat gemaakt. We wachten even tot het wat rustiger is.’

Mijn hart klopte in mijn keel.

‘Laten we ons wat verder terugtrekken Kees, als er één hoognodig moet pissen worden we misschien ontdekt,’ fluisterde ik. Voorzichtig kropen we naar achteren.

‘Als ze zo voorbij zijn en het wat donker wordt, moeten we maar op pad gaan knul. We wachten tot de zon ondergaat, dan hebben we nog een paar uur de tijd om redelijk veilig over straat te lopen. Het is zaterdag, straks zijn er niet alleen soldaten en andere moffen op de weg, maar ook mensen zoals wij. Als het stil op straat wordt, betekent het dat het tegen negen uur loopt. Voor die tijd moeten we zorgen dat we onder de pannen zijn. Ergens verstopt of in ieder geval binnen, misschien bij een boer, die voor wat eten en drinken werk voor ons heeft.’

Het gelal van de soldaten stierf weg in de verte. Zoals besproken gingen we op pad. We besloten dat we het risico moesten nemen om aan te kloppen bij een boer. Veel zaten met een groot tekort aan knechten die allemaal onder de wapenen waren geroepen. Hulp was vaak meer dan welkom.

Bij de eerste de beste boerderij was het prijs. De boer was vriendelijk, stelde geen vragen en nam ons mee naar de koeienstal, wees naar de stront, gaf ons twee scheppen en vroeg of we de stal wilden schoonmaken. Wij knikten en wilden meteen aan de slag.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nein, nein! Mitkommen! Essen!

Er werden borden voor ons neergezet en vol geschept met aardappels, kool en spek. Ernaast een groot glas melk, vers van de koe. Het was een koningsmaal. De boerin lachte toen ze onze gezichten zag.

‘Essen Sie doch, meine Herren,’ zei ze.

Een engel, een Duitse engel. Speciaal voor ons uit de hemel op ons pad gebracht. Zoveel vriendelijkheid hadden we in onze tijd in Duitsland nog niet meegemaakt en vielen aan.

Met pijn in ons buik van het heerlijke eten, maar gelukkig niet ziek ervan, gingen we aan de slag. Uitgelaten over deze onverwachte verrassing. De boer kwam af en toe kijken hoe het ging en was blijkbaar heel tevreden. Ja, hard werken hadden we wel geleerd. Hij vroeg ons om het werk af te maken. We mochten in de hooischuur blijven slapen dan hadden we geen last van de avondklok. Als beloning zouden we dan een ontbijt krijgen en wat brood en spek voor de dag.

Met tranen in de ogen namen we de volgende ochtend afscheid van het boerenstel. We hadden nog wat werk voor hen verricht na het ontbijt. Bij het afscheid vroeg hij wat het doel van de reis was.

‘Wir fahren zurück nach Holland,’ zei ik spontaan. Kees stootte me aan en ik begreep mijn onvoorzichtigheid.

‘Eh, Urlaub,’vulde ik aan.

De boerin keek haar man aan.

‘Du kannst hier bleiben, ich könnte etwas Hilfe gebrauchen’ zei hij, net doend alsof hij niet doorhad dat we op de vlucht waren.

Het aanbod was zeer verleidelijk. Geen honger, geen kou, een vriendelijk woord, gastvrijheid. Een klein stukje hemel in dit verdoemde land.

Kees was echter heel stellig en schudde zijn hoofd. ‘Nein, danke, wir müssen weitermachen.’

Met brood, spek en kaas vervolgden we die dag onze reis. ‘We konden het risico echt niet nemen. Hoe vriendelijk ze ook waren. Helemaal vertrouwen kunnen we hier niemand.’

Ik mopperde wat na. ‘Dat geloof je toch zeker zelf niet Kees. Het waren gewoon eerlijke mensen. Anders hadden ze ons toch eerder kunnen laten oppakken.’

‘Ik denk dat je gelijk hebt jongen, maar je wilt hier ook niet zijn als de Russen en de geallieerden van twee kanten de boel nog verder gaan bestoken hier. We moeten gewoon maken dat we wegkomen uit moffenland.’

 

+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++

 

Ik gebruik de term 'verdoemde land' hier heel bewust. Het verdoemde land verwijst naar een aangrijpend boek van Volker Issmer die onderzoek heeft gedaan naar het strafkamp Ohrbeck: ‘Nederlanders in ‘t verdoemde land.’ Zijn uitgebreide onderzoek is van groot belang geweest om de geschiedenis van het strafkamp ‘de Augustaschacht’ in Ohrbeck in het voetlicht te krijgen en het kamp tot een museum te maken. In het boek wilde ik ook wat mooie ervaringen verweven die dwangarbeiders hadden met goedgezinde Duitse burgers.

Issmer heeft een uitgebreide studie gedaan over het kamp: 'Das Arbeitserziehungslager Ohrbeck bei Osnabrück.' Hierin worden getuigen aan het woord gelaten. Hun verhalen zijn opgenomen aan het eind van mijn boek. De hoofdpersoon heb ik getuige laten zijn van hun verschrikkelijke verhalen van marteling en moord.

Dit werk is niet vertaald.