Feuilleton deel 20
Enschede
Door het raampje hoorden we de mensen schelden en roepen uit de veewagon van de trein naast ons. Ze staken wanhopig hun armen tussen de planken en smeekten om eten en drinken. Na een poosje verschenen er burgers uit Enschede. Ze liepen tussen de treinstellen door en drukten eten en drinken in de uitgestoken handen.
Ik moest er niet aan denken om in zo’n veewagen op- en in elkaar gepropt te zitten. Hoewel we ook nauwelijks beweegruimte hadden, konden we tenminste de lucht nog zien en was het mogelijk om wat kleine ramen open te zetten. Gretig pakten we brood, boter, kaas, worst, tabak, flessen water en melk aan. Het was net genoeg om de ergste honger en dorst te stillen. Van onze kant gooiden mannen die snel iets hadden opgekrabbeld, briefjes uit het raam met de vraag om ‘alsjeblieft’ te zorgen dat het in Rotterdam aankwam. Het was een drukte van jewelste. Ko sprong op. ‘Nu of nooit jongens, wie gaat er mee?’ Wij schudden ons hoofd en ook zijn broer Sjaak bleef staan. ‘Ko, blijf jongen, als je neergeknald wordt is het nog veel erger voor thuis.’
De man die hem gewaarschuwd had niet te gaan, had dit blijkbaar aan een paar anderen verteld en ze probeerden hem te grijpen.
Maar voordat iemand hem kon tegenhouden, wurmde Ko zich al uit het raampje, sprong in het grint tussen de twee treinstellen en liep rustig, tussen de burgers door, weg van het station. We zagen nog wat andere jongens achter hem aan gaan. Schoten bleven uit en op het moment dat Kees me aanstootte en siste: ’Kom dan gaan we ook’, hoorden we schreeuwen: ‘HALT, HALT, STEHEN BLEIBEN!’
Soldaten renden door het grint tussen de treinen door, burgers opzij duwend. Andere soldaten stuurden ruw alle burgers weg.
Sjaak keek de achtervolgers na en probeerde ons, maar vooral zichzelf gerust te stellen: ‘Ko kan rennen als de beste, hem krijgen die rotmoffen echt niet meer te pakken.’ Hij probeerde vooral zichzelf te overtuigen, want de angst voor het leven van zijn broer stond op zijn gezicht te lezen. Het duurde lang voordat de achtervolgers weer terug kwamen lopen. Tussen hen in een man die liep te jammeren. We hoorden hem met een zwaar Twents accent smeken: ‘Ik hoor er niet bij. Ik woon hier. Laat me toch gaan, laat me…’
Een van de soldaten porde hem met de loop van zijn geweer in de rug: ‘STILL! LAUFEN DU PARTISAN.’
‘Zie je, zie je,’ zei Sjaak opgelucht, ‘Kootje krijgen ze niet te pakken, ik zei het toch.’
We deelden de etenswaren die we hadden ontvangen van de Enschedese bevolking. ‘Als we op de reis geen eten en drinken hadden ontvangen van de Nederlanders waren we inmiddels van de honger en dorst,’ zei Johan en nam een hap van zijn homp brood. Binnen de kortste keren was het weinige dat we van de burgers hadden gekregen op. De paar sigaretten werden aangestoken en ieder nam een flinke hijs en gaf de peuk dan door aan zijn buurman.
Ik bedacht dat we inderdaad in al die dagen maar een paar keer eten en drinken hadden gehad van onze ontvoerders. Na de mannen-oogst in Rotterdam die zo goed georganiseerd was, was het vervolg van de operatie maar een grote puinhoop. Treinen stonden uren en soms dagen stil. Rangeerden van het ene spoor naar het andere. Dat we iets moesten eten en drinken, daar leek men geen rekening mee gehouden te hebben. Of het kon ze niet schelen dat we zouden verhongeren.
Voor de zoveelste keer ging het luchtalarm in Enschede af. Ik keek om me heen. Niemand was echt in paniek. Hoe vaak hadden we in Rotterdam, maar inmiddels ook onderweg dat geluid al niet gehoord.
Ineens een kabaal boven ons hoofd, iedereen schrok zich een ongeluk.
‘TIEFFLIEGER, TIEFFLIEGER,’ hoorden we de moffen schreeuwen. Het geratel van de machinegeweren en de luchtafweer dreunde door de avond. Iemand in onze wagon bonsde op de vergrendelde deur en schreeuwde in paniek: ‘Help… Help… Laat ons eruit.’
Voor zover mogelijk doken we onder de houten banken van de trein, handen over de oren tegen het kabaal boven ons hoofd en hopend dat onze bevrijders onze trein niet zouden uitkiezen als doelwit. Opgelucht haalden we weer adem toen al het geschiet buiten verstomde.
+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++
Naast de begeleiding van de bommenwerpers, vielen de kleinere jachtvliegtuigen gronddoelen aan met duikvluchten . De ‘Tieffliegers’ waren zeer gevreesd. Het belangrijkste toestel was de Britse Spitfire.
Ook de Luftwaffe beschikte over een geavanceerde jager, de Messerschmitt Bf 109, die sneller en zwaarder bewapend was dan de Spitfire, maar het Engelse toestel was een stuk wendbaarder dan het Duitse.
De Spitfire werd hét symbool van de Britse zege in de Slag om Engeland.
Voor de Duitsers belichaamde de Spitfire echter de totale vernedering.
Toen het hoofd van de Luftwaffe, Hermann Göring, na de nederlaag aan een van zijn beste piloten vroeg wat er nodig was om de Duitse kansen te keren, kreeg hij een antwoord dat hem deed ontsteken in woede.
‘Geef ons een squadron Spitfires.’