Feuilleton deel 23

 

Op een zijspoor

De reis was gelukkig van korte duur. Na wat heen en weer gepuf in de buurt van het station werd de wagon we op een zijspoor gezet. Letterlijk. Was het plan om ons naar Hannover te brengen op het laatst veranderd? Was dit intermezzo door de hoge heren zo gepland of hadden ze gewoon geen idee wat men met ons aan moest. Misschien werden we hier achtergelaten om weg te rotten? Daar leek het wel op. Alle ramen en deuren werden nog eens goed gecontroleerd. Elke manier om te kunnen ontsnappen werd met planken en spijkers dichtgetimmerd.

En daar zaten we. Het overgrote deel van de bewakers verdween en alleen hier en daar zagen we door de kieren nog plukjes soldaten. Zwaar bewapend met mitrailleur en knuppel stonden ze op strategische plekken op hun gemak een sigaretje te roken.

De honger, dorst en kou was niet zo erg als de ondraaglijke onzekerheid die de volgende dag zich van ons meester maakte. Er gebeurde niets. Helemaal niets. Geen reactie op ons geroep dat we honger en dorst hadden. Niets. Al meer dan een dag zaten we hier.

Ik begon zelfs te hopen dat we zouden worden opgemerkt door de Tommies. Als die ons onder vuur zouden nemen en de treinstellen aan barrels zouden schieten, was er misschien nog een kans om te ontsnappen. Maar zelfs die hadden ons in de steek gelaten. Waarom zou je een paar wagons op een zijspoor ook te pakken nemen? Het doel was meestal de locomotief.

Het duurde tot de avond van die tweede dag tot de heren weer tevoorschijn kwamen. Wonderwel met brood en koffie. De heerlijke koffie lucht kwam ons al tegemoet. Echte koffie, ik heb nooit kunnen wennen aan die gemalen eikeltjes koffie. Het brood was belegd met een stuk spek. We mochten het zelfs buiten op ons gemak nuttigen. Allemaal aan één kant van de treinstellen, geweren op onze knorrende buiken gericht. Maar jongens, dat smaakte. Het was de eerste keer dat we zo door onze gastheren verwend werden. Hier geen Rode Kruis en bevolking die hen het werk uit handen namen.

‘Zouden ze nou toch een hart hebben?’ fluisterde Kees me in mijn oor. Ik grinnikte. De soldaat die bij me in de buurt stond zag het en keek weg. De buitenlucht, koffie, brood, een grap van mijn beste vriend en onze beul die me geen schop gaf omdat ik zo brutaal was om plezier te hebben. Mijn dag kon niet meer stuk. Hoe snel ben je gelukkig met een mazzeltje in de grootst mogelijke ellende.

Nu was het niet zo dat het echt gezellig werd met onze Duitse vrienden, want toen alles op was werden we met knuppels de treinen ingejaagd. Knuppels, weer eens wat anders dan een schop of een klap. Het gemak waarmee veel van die moffen ons straften; ik zou nog niet eens mijn hond zo kunnen slaan en schoppen. Zouden we hier ook aan gaan wennen?

Aan de koffie en het brood met beleg zouden we zeker niet aan gaan wennen. Dat bleek een eenmalige luxe.

 

Kamp Schüttorf

De volgende morgen kregen we twee droge stukken brood en een paar slokken water en pas aan het eind van de middag weer op pad zonder eten en drinken. Een oude stoomloc haakte ons aan en al snel werden we in een volgend plaatsje uitgeladen. Schüttorf stond er op het perron te lezen. Blijkbaar een heel belangrijke plaats, want een grote groep, waaronder Kees en ik, moest uitstappen. Ik schatte de groep op zeker honderd man.

We werden op boerenkarren geladen en kwamen na een poosje aan bij een enorme loods met rondom een metalen hek voorzien van prikkeldraad. Voor de twee deuren van de loods stond een boom van een mof met een mitrailleur om zijn nek en een knuppel in zijn hand. Al tellend duwden de bewakers ons naar binnen met hun knuppels en geweerkolven, langs de reus die zijn best deed om iedere passant een klap voor zijn hoofd te geven. De lolbroek. Aangenaam kennis te maken!

Er waren al veel slaapplaatsen gemaakt. Door heel de loods lagen hoopjes stro, soms zelfs een met stro gevulde zak, bedoeld als matras. In de linker achterhoek stonden wat veldbedjes waar mensen op lagen. Er klonk jammerlijk gekreun. De ziekenboeg waarschijnlijk. Een van hen kwam naar ons toegerend, althans dat dachten we. Hij stormde echter langs ons heen naar buiten. We zagen hem nog net opzij van de loods zijn broek naar beneden trekken en over een boomstam zijn darmen legen.

We zochten een plekje in de loods. Een groepje van vier kaapten de beste matrasjes bij elkaar, namen ze mee en maakten in de hoek, ver van de ziekenboeg, een slaapplek. De al aanwezige koffertjes, tassen, en andere spullen werden simpel opzij gegooid. Het recht van de sterkste gold ook onder slachtoffers blijkbaar. Dit gedrag hadden we eerder gezien. Steeds ging het verkeerd en keerde de groep zich tegen dit soort egoïstisch gedrag. Maar iedereen bleef stil. Het was nu ieder voor zich en God voor ons allen.

 

+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++